Martin Bril: inspiratiebron voor veel bloggers
Dit is een zonovergoten maar trieste dag voor Brilminnend Nederland. Gisteren overleed de bedenker van “de oppervlakte is diep genoeg” op 49-jarige leeftijd in zijn woonplaats Amsterdam, deze week nog bekroond met de VPRO Bob den Uyl-prijs voor zijn boek “ de kleine keizer”.
Wie van Frankrijk houdt, kan niet om hem heen: Napoleon Bonaparte. Al ruim honderdtachtig jaar dood, en toch is hij nog overal. Martin Bril maakte vier jaar geleden kennis met Napoleon toen hij Corsica bezocht. Daarna las hij een paar boeken over de Franse keizer en ineens was hij Napoleon-gek. Zoals altijd als hij zijn verbeel-ding wil voeding, ging Bril vervol-gens op pad. Hij bezocht slag-velden, archieven, monumenten en musea, in Frankrijk, Oostenrijk, Tsjechië, België en Nederland. De kleine keizer vertelt niet alleen het verhaal van Napoleon, maar ook het verhaal van een passie.
De plek rechtsboven in het tweede katern van de Volkskrant was jarenlang het domein van de enige man die met behoud van fatsoen kon berichten over rokjesdag: die ene dag in het voorjaar dat alle vrouwen als bij toverslag met rok en blote benen over straat gaan”.
Met graagte schilderde hij de toestand in de wereld voorbij Amersfoort, een universum van de Wibra, C&A en Peek en Cloppenburg. Sudderlapjes en eenmaal per jaar naar Lebbis & Jansen of Youp van ’t Hek. “Er zit natuurlijk een element van treurigheid in, maar it breaks my heart” zei hij eens in een interview.
Het Parool vroeg hem aanvankelijk voor een dagelijkse column op pagina 3 rechts bovenaan – de plek van illustere voorgangers Carmiggelt en Ischa Meijer. Hij heeft nooit veel voor hen gevoeld. Carmiggelts Kronkels vond hij ‘te melancholiek, te veel ellende in cafés en mannen met rode neuzen. Jenevertragiek.’ En Meijer? ‘Nooit veel mee op gehad. Ik vond die Dikke Man te veel op ideetjes leunen, en te weinig op emotie.’
Zware literatuur was evenmin aan hem besteed. Te gewichtig. Melville, Conrad, Thomas Bernhard: hij las ze, en ‘vond er geen moer aan’. Bril hield van ‘literatuur waarin meer werd weggelaten dan er wordt gezegd’. De oppervlakte was hem diep genoeg, zei hij zelf bij zijn aantreden als Volkskrant-columnist. Die oppervlakte is namelijk niet oppervlakkig, je kunt er een hoop aan aflezen, vond hij.
Zijn inspiratie vond hij in Amerikaanse schrijvers: Joseph Mitchell, A.J. Liebling, Truman Capote, maar vooral E.B. White. Met zijn overstap naar de Volkskrant verruimde hij zijn blikveld van de grachtengordel naar de rest van het land. Waar hij ook was, het procedé bleef gelijk: Bril zocht de kleine, maar typerende zijdelingse observaties, koppelde ze vaak aan een persoonlijke bespiegeling. Zijn schrijfstijl werd steeds soberder. Minder is meer: bijvoeglijke naamwoorden werden zo veel mogelijk vermeden; korte, simpele zinnetjes moesten het werk doen.
De laatste jaren werd hij gedreven door een aanzwellende werklust. Zijn productie werd gigantisch: naast zijn dagelijkse column op de Voorkant stond hij wekelijks nog in het zaterdagmagazine, in Vrij Nederland schreef hij het wekelijkse feuilleton Evelien, dat later succesvol werd verfilmd voor Net 5; hij werkte voor de tijdschriften Schipholland en Noorderbreedte en in menig glossy verschenen al dan niet erotische verhalen van hem. Veel van zijn stukjes en verhalen verschenen later in bundels. Op tv was hij af en toe sidekick in De wereld draait door, onderwijl trok hij met Ronald Giphart en Bart Chabot langs theaters in het hele land.
Gelezen werd hij, gewaardeerd ook. In navolging van Het Parool, die het ooit rond Simon Carmiggelt deed, organiseerde de Volkskrant in 2006 een Bril-imitatiewedstrijd. Er kwamen meer dan vijftienhonderd reacties binnen. Het tekende niet alleen zijn populariteit, het legde ook haarfijn bloot dat zijn ogenschijnlijk simpele stijl onnavolgbaar is en vol zit met valkuilen, zodra de pen niet in handen is van de vakman. Zoals hij zelf het geheim achter zijn stukjes eens samenvatte: ‘Geen particuliere prietpraat, geen grachtengordelruzies.’
Hij was nog maar net werkzaam voor de Volkskrant, of darmkanker sloeg toe. Hij durfde en wilde niet verzaken, en was maar kort uit beeld. Hij leek genezen, in interviews sprak hij haast met onverschilligheid over het drama. ‘Het is een van die dingen die kunnen gebeuren. Shit happens, zeg ik altijd.’ De dood boezemde hem geen angst in, zei hij. Eind juni 2008 sloeg het noodlot toe. Wat eerst op rsi leek, bleek slokdarmkanker. ‘Ik ben er nog, maar medisch gezien is de situatie tamelijk beroerd’, schreef hij de collega’s na de diagnose. ‘Technisch gesproken ben ik ongeneeslijk ziek. Wanneer die ongeneeslijkheid overgaat in de dood (mijn enige genezing) is evenwel niet bekend.’
En: ‘Ik heb nog nooit voor hetere vuren gestaan, maar vuur trekt mij aan (nog altijd fiets ik als een dolle achter de brandweer aan als die door de straat davert, het zal mijn journalistieke instinct zijn, waar zie je dat nog), dus spannend is het ook.’
Afgelopen maanden schreef hij steeds openlijker over zijn ziekte, waardig, zonder larmoyant te worden. De vakman toonde zijn meesterschap. Hij eindigde op een felbegeerde plek, waar ooit Stoker en CaMu hem waren voorgegaan en bloggers als ik alleen van dromen: op de voorpagina.
(bewerkt uit de Volkskrant: Jean-Pierre Geelen
gepubliceerd op 22 april 2009)
Op de begane grond in de Zeeuwse Bibliotheek is een boekentafel ingericht met het (zo compleet mogelijke) oeuvre van Martin Bril.