Bellamy was een bekende Vlissingse dichter, Jan Guépin is vergeten. Geen straat of park is naar hem vernoemd en het boekje: Hulde aan de nagedachtenis van wijlen Jan Guépin is het enige dat over hem verschenen is.
Toch een blog over Guépin vanwege de vele gedichten die opgenomen zijn in de handschriftencollectie van de Zeeuwse Bibliotheek. Guépin werd in 1715 in Vlissingen geboren. Zijn ouders waren Jacob (Jacques) Guépin en Mary Attwel, Hugenoten die rond 1683 uit Frankrijk en Engeland gevlucht waren. Jan was dus een tweede generatie asielzoeker. In het gezin spraken ze Frans en hij schreef eerst Franse gedichten. Later streefde hij naar het zuiver Nederlands en schreef in zijn jeugd punt- en klinkdichten. Hij zat op de Latijnse school, samen met Hermanus Jaarsma en Nicolaas Lambrechtsen. Herman Jaarsma was de zoon van de Doopsgezinde dominee Jaarsma en schreef ook gedichten. Nicolaas Lambrechtsen was lid van een bekende Walcherse familie en verbonden met de collectie van het Zeeuws Genootschap.
Guépin las graag gedichten van o.a. Vondel en Horatius. Van die laatste vertaalde hij een lierzang. De psalmberijming van Datheen (Dathenus) is onderwerp van gedichten en brieven vooruitlopend op het zogenaamde Psalmenoproer, dat pas in 1776 in alle heftigheid zou losbarsten. Guépin schreef zowel een satire als een lofzang over Petrus Dathenus. De lofzang is ook één van de weinige werken die gedrukt zijn van Guépin.
Tussen de handgeschreven gedichten zitten verdienstelijke zoals De mensch, vele gelegenheidsgedichten en ook diverse geestige uitnodigingen op rijm: “O dogter kom op mijn begeeren, op woensdagh in uw daagsche kleeren, want t mogt eens reeg’en onder ’t rijen, koom met uw vader bij malkand’ren, zo gaan wij zedig met den and’ren”.
Tot de aardige stukken horen ook twee reisverslagen. Eentje over een ‘sukkelreis’ van Rotterdam naar Vlissingen en over een wandeling bij Domburg.
In 1876 schrijft Passchier Fret een brief over een zin uit een gedicht van Guepin waarin hij liever varkens dan Joden ziet komen in Vlissingen. Fret geeft hierover uitleg.
Waterverftekening behorend bij Handschrift 3016 uit de Kluis van de Zeeuwse Bibliotheek.
Volgens de levensbeschrijving uitgegeven door F. Nagtglas was Guépin ook een geestig en vaardig tekenaar. De tekening die boven deze blog staat is mogelijk gemaakt door Guépin. De betekenis en de tekst eronder zijn mij niet helemaal duidelijk: “J. Guépin 1741. Een hen legt geen daer by een nest , zy ziet”. Achterop staat dat het geschonken is aan het Zeeuwsch Genootschap in 1873 door J.F. Bergman.
In mei 1766 schreef Guépin nog een gedicht voor de inhuldiging van Willem V als markies van Veere en Vlissingen. Het was zijn laatste gedicht en wel in het Frans. Na een kort ziekbed overleed hij op 15 juni 1766. (Bellamy was toen 8 jaar). De schrijvers J.J. Brahé en N.C. Lambrechtsen brachten Guépin hulde.
Cocky Klaver, projectmedewerker Handschriftencollectie
Tags: Jan Guépin