In een overvolle Aula van de Zeeuwse Bibliotheek werd vrijdagmiddag 13 juni 2014 een gedenkwaardig symposium gehouden over de Zeeuwse belangen in de slavenhandel en de herdenking van 200 jaar afschaffing slavenhandel. Deze was mogelijk gemaakt door de Zeeuwse Bibliotheek en de werkgroep Cultuurhistorie van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en van subsidie voorzien door het Prins Bernhard Cultuurfonds, de Walburg Pers, uitgeverij Nieuw Amsterdam en de Provincie Zeeland.
Marian Markelo
Hiertoe was een zestal sprekers uitgenodigd die zich allen op een apart terrein van de slavenhandel hebben gespecialiseerd en daarom een gevarieerd programma aan lezingen konden bieden. Twee minuten voor twaalf diende zich nog een extra gast aan. Marian Markelo van Het Ninsee (Nationaal Instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis) zong na de opening door de dagvoorzitters een indrukwekkend voorouderlied met bijbehorend plengoffer.
Gert Oostindie
Gert Oostindie beet het spits af. Hij is directeur van het KITLV en doceert geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Al vele jaren actief met betrekking tot studies over slavenhandel en slavernij m.b.t. het Caribisch Gebied weet hij als geen ander een algemeen beeld te schetsen van de problematiek rond het thema. Hij weet daarbij alle gebeurtenissen met elkaar te verbinden. Voor de intimi geen eye opener, maar in kort bestek wist Oostindie duidelijk te maken dat het kennen van vrijheid juist bijzonder is en slavenhandel en slavernij voor 1500 overal ter wereld onderdeel van de samenleving uitmaakten. Juist West-Europa, waar dit na de middeleeuwen verboden werd, was de uitzondering in dit geheel. Nog opmerkelijker is dat vanuit de Republiek aanvankelijk helemaal niets werd gedaan met slavenhandel met het oog op diverse bijbelboeken en de eigen ervaringen van zeelieden in de Middellandse Zee. Diezelfde bijbel werd echter weer gebruikt toen later bleek dat de handel lucratief en noodzakelijk was voor het exploiteren van plantages in de West.
Eind 17de eeuw heeft de Republiek dan ook een kwart van de internationale slavenhandel in handen omdat de plantages en slaven vanuit Brazilië naar het Caribisch gebied moeten worden overgebracht. Dat de intensiviteit daarna afneemt is relatief. Tussen Sint Eustatius en Curaçao vindt namelijk op grote schaal transitohandel plaats die nooit gedocumenteerd is, maar de Republiek uiteindelijk wel in het vaarwater van de Engelsen brengt.
Morele discussies over slavenhandel en slavernij zijn er in de Republiek tot 1814 eigenlijk niet geweest. Zolang het winstgevend is, wordt er geen actie tegen ondernomen. Sterker nog: het cultuurstelsel op Java blijkt dusdanig lucratief te werken dat afschaffing van slavernij vooralsnog onwenselijk blijkt. Ook stelt Oostindie dat koning Willem III ten onrechte wordt gehuldigd omdat hij de slavernij in het Caribisch gebied zou hebben afgeschaft: ‘De enige keer dat Willem III zich heeft beziggehouden met de afschaffing van de slavernij is geweest toen hij zijn handtekening onder de wet plaatste.’ Verder heeft de koning zich nooit ingelaten met de materie.
Ruud Paesie
Ruud Paesie, kenner van de smokkelhandel op Afrika en de West en van de Middelburgsche Commercie Compagnie (MCC) zette uiteen hoe de Zeeuwen in de 18de eeuw verwikkeld raakten in de slavenhandel. Na de Spaanse Successieoorlog ziet Zeeland zich gedwongen een concurrentiepositie ten opzichte van Amsterdam in te nemen. Oude handelsbedrijven als smokkelhandel, kaapvaart en wijnhandel blijken in dit tijdgewricht uitgeput. Sterk geworden in de risicovolle scheepvaart besluit de MCC zich rond 1730 op de slavenhandel te storten, al duurt het nog tot ruim 1740 voordat men hier echt in gaat investeren. De MCC ging zich dan ook pas na de neergang van de WIC op de slavenhandel richten en bereikte daar in het derde kwart van de 18de eeuw zijn hoogtepunt mee. Al langer is bekend dat de slavenhandel lang niet zo lucratief was als velen wel aannemen. De winst van de MCC op slavenreizen bedroeg slechts 3,4%. Paesie stelt dit bedrag nog naar beneden bij tot 2,6% omdat de uitreding van diverse schepen die vanuit Middelburg in ballast goederen in de West ophaalden hier niet bijgerekend waren. Hij weet dan ook aanschouwelijk te maken dat het doorgaan van de slavenhandel vooral besloten lag in het belang voor de lokale economie en de artikelen 21 en 25 van het ‘regulement van de MCC’ waarin investeerders en aandeelhouders de toezegging krijgen materiaal zoals scheepshout en victualie aan te kunnen leveren. Dat hield enkele honderden Middelburgers decennia lang aan een baan.
Ad Tramper
De Vlissingse gemeentearchivaris Ad Tramper belichtte de komst van de slavenschepen op de Afrikaanse kust en de handel daar en met name het verschil in handel tussen Guinee (Ghana) en Angola. In Guinee kon de slavenhandel een zeer tijdrovend proces zijn, omdat er soms wel 200 dagen over gedaan werd voordat slaaf voor slaaf de ruimen van het schip gevuld waren. Uit noodzaak werd soms het kasteel Elmina aangedaan waar –tegen extra heffingen- slaven van de WIC gekocht konden worden. Op de kust van Angola werd direct naar een handelspost gevaren waar meteen enkele honderden slaven aan boord konden komen. Daar was men overigens flinke bedragen kwijt aan relatiegeschenken voor de inheemse maboeke (prins) en mafoeke (makelaar). Opvallend is ook het verschil in handel: Op Guinee wordt voor 50% aan textiel verkocht, terwijl dat in Angola bijna 75% is. Daarentegen bedroeg de lading buskruit in Guinee ruim 32%, terwijl daar in Angola maar 12% deel van uitmaakte. Ongetwijfeld werden er in de binnenlanden van Guinee meer stammenoorlogen uitgevochten.
Ondertussen was ook bestsellerauteur Lawrence Hill gearriveerd (schrijver van het Negerboek) die tijdens het symposium werd geïnterviewd (zie voorgaand blog van Harry van Waveren).
Henk den Heijer
Na de pauze trachtte Henk den Heijer, hoogleraar maritieme geschiedenis aan de Universiteit Leiden, leven en werken van bemanning en slaven aan boord van een slavenschip inzichtelijk te maken. Op basis van aanwezig bronnenmateriaal blijft de laatste groep daarbij vaak onderbelicht. Duidelijk werd dat ongeveer de helft van de bemanningsleden uit de Republiek kwam en vooral de officieren en vaklieden (timmermannen) uit de omgeving van de Middelburg kwamen (het ging immers om de MCC). De matrozen kwamen uit de wijdere regio of zelfs uit het buitenland. Toch had hier naar mijn smaak meer aandacht besteed kunnen worden aan de inrichting van het slavenschip, want ook dat maakt veel duidelijk over de bewegingsvrijheid aan boord van een dergelijk schip, maar ook de situatie waarin zowel bemanning als slaven zich bevonden.
Karwan Fatah-Black
De eveneens aan universiteit Leiden docerende Karwan Fatah-Black is postdoc en promoveerde in 2013 op Surinam and the Atlantic World, 1650-1800. Zijn verhaal belichtte vooral de slavenhandel aan de overzijde van de Atlantische Oceaan en sloot mooi aan op wat Paesie eerder besprak. Hij maakte inzichtelijk dat juist op het moment dat de winsten op de slavenhandel in het derde kwart van de achttiende eeuw enorm kelderden, er tegelijkertijd sprake was van een enorme omzetverhoging. Daaraan kwam geen einde na de voor de Republiek zo desastreus verlopen Vierde Engelse Oorlog (1780-1784), maar wel een transitie. In die periode vervoerden buitenlandse schepen vele slaven aan. Ook ontstaat in die periode (en die na 1814) een handelspatroon met slavenschepen vanuit de Europese koloniën in de West. Zo worden er bijvoorbeeld vanuit Nova Scotia en Granada slaven naar Suriname gebracht.
Dienke Hondius
De laatste spreker, die meer op de erfenis van het cultureel erfgoed van de slavenhandel gericht was, betrof Dienke Hondius, onderzoekster op de Vrije Universiteit in Amsterdam, die onder meer het project Mapping Slavery leidt. Haar bijdrage richtte zich op de projecten die tot nu toe in Nederland zijn verricht met betrekking tot ‘plaatsen van herinnering.’ Zo zijn er slavenhandel stadswandelingen in Haarlem, Utrecht, Groningen en Amsterdam –waar men inmiddels ook een rondvaarttocht kan maken. En heeft zij in zowel Amsterdam als Middelburg een project lopen om huizen die gerelateerd kunnen worden aan de slavenhandel in kaart te brengen. Zij sloot verrassend af met kralensnoeren van bloedkoraal en gitten, welbekend in de Zeeuwse klederdracht, maar ook onder Surinamers. Opvallend was dan ook dat Ninsee bestuurslid Marian Markelo eenzelfde soort ketting van bloedkoralen droeg als onze boerinnen, zij het dan zonder goudslot met Zeeuwse knop.
Onderdeel van het symposium was het aanbieden van een nieuw boek over de Middelburgsche Commercie Compagnie door Ruud Paesie aan CdK van Zeeland, Han Polman, die daarmee alvast een voorzetje gaf voor de nationale herdenking, een dag later in de Abdij.
Concluderend kunnen we opmerken dat slavenhandel een voortbrengsel is van economische hoog- en laagconjunctuur, waarbij alleen economische overwegingen een leidende rol speelden en ethische vraagstukken pas steekhoudend werden zodra de economische grondslag onder de slavenhandel verdween. Daarbij was militaire wereldmacht van wezenlijk belang omdat schepen en handel anders niet beschermd konden worden. Schepen zonder bescherming verliezen veel scheepsruimte aan meer bemanning en bewapening en zijn daarom ongeschikt voor slavenhandel. De druk vanuit de Engelse overheid in 1814 en de daar actieve abolitionisten op de Nederlandse afschaffing van slavenhandel is veel doorslaggevender geweest dan de morele overtuiging van de Nederlanders: die was rond 1814 en ook later bij de afschaffing van de slavernij in 1863 goeddeels afwezig.
Johan Francke, informatiespecialist en samen met Hans Krabbendam organisator van het symposium.